Met onder zijn arm een aantal ‘rode landschapsstippen’ gekneld spoedt grafisch vormgever Piet Zwart  zich door het
stormachtige, door revolutie geteisterde  typografische avant-gardelandschap der twintiger jaren van de vorige eeuw.
Zwart heeft de stippen zojuist gejat bij de door hem zeer bewonderde Russische vriend, mederevolutionair en
geestverwant Lissitzky en maakt zich nu zo snel en stiekem mogelijk uit de voeten om op zijn werkkamer aan de
Rijksstraatweg  in Wassenaar zijn fielterige plannen met de gestolen waar te verwezenlijken in de uitvoering van twee
opdrachten van het staatsbedrijf der PTT, die het telexverkeer zouden moeten stimuleren.. een vouwblad en een affiche.
Tegen de wand van zijn werkvertrek leunt bovendien nog andere buit: rode pijlen en wat gebogen transparante stroken,
die hem nog  later elders goed te pas zullen komen. De geslepen dief maakt bij zijn opdracht bovendien snood, maar
helaas ook nogal ‘fantasieloos’ (pag 180) gebruik van de ´uitvinding´ van de beroemde Amerikaanse fotograaf Man Ray,
de zgn. ‘rayograph’, hetgeen niets anders is dan een gewone fotogram, een veel toegepast fotografisch procedé,
waarvan bijna iedere vooruitstrevende ontwerper destijds gebruik maakte en waarmee zelfs iedere rechtgeaarde
amateurfotograaf in die jaren stond te knoeien in zijn donkere kamertje , waar natuurlijk ook bijna altijd wel een restje
film rondslingerde.. dat beeld hoef je waarachtig niet te pikken! Het fotogram maakte ‘gewoon’ deel uit van de
vooruitstrevende beeldtaal van die dagen.
Verbluffende vondst van Yvonne Brentjens(auteur van de monografie ‘Piet Zwart – vormingenieur): vanaf heden staat
Lissitzky te boek als uitvinder en patenthouder van de RODE LANDKAARTSTIP! Arme Lissitzky, daar krijgt ie het nog druk
mee! Wee de landkaartstippenrover die ermee aan de haal gaat (pag180), hij vindt Brentjens op zijn pad!



Voor de tentoonstelling ´Piet Zwart - Vormingenieur’ in het Gemeentemuseum te Den Haag  schreef kunsthistorica
Yvonne Brentjens een monografie waarin - als het aan haar ligt -  geen stùk heel blijft van dit tot ‘Ontwerper van de Eeuw’
uitgeroepen creatieve genie; zij probeert met alle mogelijke (maar vooral ook onmogelijke en onoirbare) middelen de
man van z’n piëdestal te donderen. Zij beklaagt zich erover dat zijn vervloekte voetstuk (gebouwd door een  oudere - en
dus per definitie sullige en onoordeelkundige -  generatie kunsthistorici) nauwelijks stuk te krijgen is (pag. 294).
Ze schuwt geen enkel middel: het boek staat vol stille en steelse, maar vooral ook triomfantelijk klinkende verwijten en
verdachtmakingen over epigonisme, na-aperij en zelfs plagiaat, die allemaal onbewezen blijven, óók als zij die
onweerlegbaar probeert aan te tonen aan de hand van zegge en schrijve twéé met beelden ‘gedocumenteerde’
voorbeelden (pag.130). Bij de rechter zou zij met een klacht wegens plagiaat geen poot hebben om op te staan Ook bij
een gewone, onbevooroordeelde kijker trouwens niet!), maar in haar boek kan ze straffeloos – en niet gehinderd door
broodnodige, critische redactie van haar drieste teksten -  haar gang gaan.



Zij stelt bovendien de vraag of Piet Zwart niet aan een gebrek aan creativiteit lijdt (pag. 184), die hem er kennelijk toe
beweegt om onbeschaamd aan het stelen te slaan in de wereld van de avant-garde, die hij met  de begerige en scherpe
blik van een ekster – als een trendwatcher avant-la-lettre in de gaten houdt. De impertinentie van haar ‘twijfel’ aan Zwart’
s creativiteit (!) wordt door een bezoek aan de tentoonstelling onmiddellijk gelogenstraft. Maar haar totale onbegrip van
een beeldend creatief proces is ook overigens overduidelijk en ik heb het bange vermoeden dat hetzelfde onbegrip
nogal wat kunsthistorici aankleeft.  Ook Zwart’s vriend en collega-ontwerper Paul Schuitema, suggereert Brentjens, is
trouwens kennelijk niet helemaal vies van wat pikwerk (pag. 185).



Brentjens maakt ook ruimschoots en kwaadaardig gebruik van citaten van toentertijdse critici van het werk van Piet Zwart
om aan te tonen dat aard en sfeer van het werk in het toenmaals heersende Nederlandse kunstlandschap, maar ook
internationaal, niet in goede aarde vielen Bijna juichend vertelt ze dat zelfs Moholy-Nagy, waarvan Zwart volgens haar ook
nogal wat heeft ‘geciteerd’ , zijn werk badinerend afdoet als ‘burgerlijk’, ‘het aanzien niet waard’ en ‘gekunsteld
pretentieus’
(pag. 182). Niet verwonderlijk allemaal, want ook de heren avant-gardisten namen elkaar vaak verbaal stevig
de maat. Conservatieve weerstand en weerzin tegen avant-gardistische stromingen is van alle tijden, maar het komt
Brentjens goed in haar kraam te pas komt om vaak de meest reactionaire critici te citeren en om hun denigrerende
commentaren veelvuldig in haar alinea’s te laten klinken. Brentjens geeft blijk van totaal onbegrip van het tijdsgewricht
waarin al deze avant-gardisten in woord en beeld revolutie predikten. Gelukkig dat die andere typografische
geweldenaar, Jan Tschichold, zo nu en dan toch nog een lovend woordje over heeft voor Zwart.
In alles wat de drieste schrijfster meldt geeft ze er blijk van dat ze óók al weinig sjoege heeft van het begrip ‘typografie’ en
dat het haar moeilijk valt om de onderscheiden merites van reclame- en boektypografie uit elkaar te houden.. net als
Zwart heeft ze nooit een zethaak in handen gehad, dat is duidelijk,  maar het zou haar sieren zich in de materie te
verdiepen voordat ze zich aan het schimpen zet.



Uit alles blijkt een evidente, diep gewortelde afschuw van Brentjens voor het subject van haar monografie, Piet Zwart, en
zij doet geen enkele moeite om haar hekel aan de man onder stoelen of banken te steken. Zij heeft die aversie zelfs
nadrukkelijk toegegeven aan de oudste zoon van Piet Zwart in een interview dat zij met hem had en ook tegenover
anderen heeft zij over die afkeer gerept. Het is derhalve onbegrijpelijk dat zij de opdracht van het Gemeentemuseum om
deze monografie te schrijven heeft aanvaard (of niet in een beginfase heeft teruggegeven), zoals het  ook onverklaarbaar
is dat men haar de opdracht überhaupt heeft verstrekt; jammerlijk gebrek aan kennis over het onderwerp van boek en
tentoonstelling binnen de huidige staf van het museum is manifest.
Zelfs als Brentjens Piet Zwart soms wel wat lof moét toezwaaien gaat dat op een benepen manier en duidelijk tegen
haar zin.
Haar toon is alinea na alinea badinerend ,suggestief en insinuerend, met zinnen als

..‘
ter inspiratie bladert Zwart geregeld in het damestijdschrift De vrouw en haar huis’…
..‘een zitje dat
hoogstwaarschijnlijk door Zwart is ontworpen … (pag.52),
..‘De impressie mag dan zwart-wit zijn, deze maakt zonneklaar dat vooral de geest van Huszár er rond¬waart’..(pag.116),
..‘
Met een verbluffende flexibiliteit en assertiviteit heeft de ontwerper vernieuwende stijluitingen van anderen in zijn werk
weten in te lijven’
…(pag.122)’,
..’(…)veroorlooft Zwart zich ook enkele
typische  Schwitters-Van Doesburg grappen’… (Pag. 125),
..’(…)de manier waarop Lissitzky in zijn Dlja golosa te werk is gegaan, zal hem op dat moment ongetwijfeld voor de
geest zijn gekomen’..(pag.129),
..’(…)vraagt een recensent zich veelbetekend (sic) af of de ontwerper misschien ‘
afleveringen van het Duitse tijd¬schrift
Merz’ heeft gezien
’..(pag. 137),
..’(…)
bewijzen dat hij maar al te goed op de hoogte is van de revolutionaire meubelontwerpen in staal’..(pag.158);
..(…)’moet Zwart
zonder meer (!, KZ) ook aan Lissitzky’s abstracte sprookjesboek Van twee kwadraten en aan diens
latere uitgave Kunst-ismen hebben gedacht’
..(pag.166),
..’Zwart
zal hetzelfde nog eens dunnetjes overdoen wanneer hij in 1929 en 1931 foto’s maakt in de zetterij (…)’(pag.185)
.. ‘De beeldstatistiek gaat vergezeld van een wereldbol en twee gebogen transparante stroken
, een beeld dat hij nog
kent
(!, KZ) van de laatste pagina uit diens Van twee kwadraten’..(pag.183).

Met verwonderlijk en bewonderenswaardig gemak verplaatst Brentjens zich in de gedachten en in het visueel geheugen
van Piet Zwart, waaruit hij put bij zijn nauwelijks verhulde jatwerk, als hij al niet begerig zit te bladeren in inspirerende
tijdschriften en boeken. Brentjens illustreert haar insinuaties maar tweemaal met beeldmateriaal, verder moet de lezer
het maar van haar aannemen.. zij heeft ècht een onfeilbare neus voor het opsporen van Zwart’s malversaties.
Yvonne Brentjens probeert in haar boek ook te ‘bewijzen’ dat Zwart een onscrupuleuze  manipulator is, die wat
gesjoemel met data (voor bijv. de datering van zijn werk) niet uit de weg gaat  als hij zich daarmee in de voorste
gelederen van de avant-garde kan scharen, in gezelschap van mensen als Marcel Breuer  en Mart Stam:
..’Toch blijft de vroege datering van het stalen buistafeltje (…)
raadselachtig ‘.. (pag. 160),
De ene verdachtmaking volgt op de volgende insinuatie; ik zou nog lange kolommen kunnen vullen met dit soort  
schrijverij van Brentjens, maar ik houd er maar even mee op, het is om diep treurig van te worden, de schrijverij van deze
tot een jonge, frisse, onbevooroordeelde generatie kunsthistorici behorende, voetstuk bestormende auteur en ijdeltuit..
Neemt het boek ter hand en ergert U!



Onsmakelijk wordt het verhaal van Brentjens als zij een agent van de UFA (de filmmaatschappij die de Eerste
Wereldoorlog propageerde en die tijdens de nationaalsocialistische jaren ook verschrikkelijk fout was) ten tonele voert
die uitgesproken kritiek heeft op de manier waarop Zwart  de ITF-tentoonstelling in Den Haag (1928) verzorgt; heeft ie
wellicht ook het woord ´entartet´ daarbij gebruikt?.. zij kiest slechte bondgenoten in haar aversieve beeldenstorm.  



Ronduit honteus wordt Brentjens – winnaar van de prestigieuze Mr. J.W. Frederiksprijs! –  op pag 294, 1e alinea, als zij
wil aantonen dat Piet Zwart vooral een onbescheiden bluffer en opschepper was. Vlak voor zijn sterfdag laat zij hem een
verhaal doen (aan zijn vriend Prof. Hans Dirken) dat er zojuist nog een delegatie uit de DDR was om afscheid van hem te
nemen.. Dat Zwart op dat moment in een verpleeghuis dement aan zijn bed vastgebonden lag vertelt zij er ‘kiesheids’
-
halve niét bij! Riooljournalistiek! Ze zou zich er natuurlijk op hebben kunnen beroepen dat Zwart zelfs stervend een
pocher en praalhans was.

.
Piet Zwart heeft mij in diezelfde periode uitvoerig verteld over de reis die hij in China had gemaakt.. ongetwijfeld om daar
door een breed lachende Mao Tse-tung te worden verwelkomd en om te worden benoemd tot Grote Ontwerper van de
Proletarische Revolutie of Typografisch Roerganger.. waarom vermeldt Brentjens niets over dié gedenkwaardige reis en
ontmoeting? Ook dàt had zij immers als ´vriendelijke mededeling´in haar voetnoten kunnen vermelden, rechtstreeks uit
de mond van één van zijn zonen..



Als Zwart zich een camera aanschaft om zich ook in de fotografie te bekwamen (een redelijk voor de hand liggende stap
voor een ontwerper die heilig in de fotografie gelooft als een nieuw beeldend middel in zijn werk en dat van anderen),
kan hij opnieuw niet met z’n tengels van andermans werk afblijven en is enige originaliteit opnieuw ver te zoeken. Op 63-
jarige leeftijd mijmert Zwart ..‘Invloeden van anderen hebben we, voor zover ik kan nagaan, niet ondergaan. (…)De foto’s
die hij me stuurde – een paar paprika’s, een stuk boomstam – brachten niets nieuws voor ons; dezelfde visie, dezelfde
fotografische eerlijkheid. Ook op de ‘Fi.Fo’  bleek dat we, onbewust van wat anderen deden, in dezelfde richting hadden
gewerkt als talrijke fotografen in het buitenland’..
Brentjens toont gelukkig vervolgens aan (ha!) dat Zwart dus ook een jokkebrok is (in haar perceptie van de man past het
woord ‘leugenaar’ waarschijnlijk beter) : ..’
In werkelijkheid liggen de feiten toch iets anders  en is Zwart bepaald niet
ongevoelig voor hetgeen hij op de FiFo heeft gezien’..(pag. 187).
Daarna voert ze de Rus Rodchenko ten tonele, die foto’s heeft gemaakt van hoogspanningsmasten, die natuurlijk
prompt door Zwart worden ‘geïmiteerd’ als hij in Kootwijk een zendmast op de gevoelige plaat vastlegt..Het ontgaat haar
kennelijk dat het over twee totaal verschillende beelden gaat.. ze kan niet kijken! Zwart fotografeerde een zendmast, hetgeen manifest iets anders is dan een hoogspanningsmast.. Brentjens zou bovendien toch moeten weten dat iédere Nederlandse fotograaf
- Blazer, Oorthuys, noem maar op, wie niét!? - destijds hoogspanningsmasten fotografeerde en, vooral direct na de oorlog, rook brakende fabrieksschoorstenen.. toen immers onmiskenbaar tekens van technische vooruitgang en moderniteit. En ter wille van de dynamiek kwam zo'n hoogspannigsmast of schoorsteen bijna onveranderlijk diagonaal in beeld!
Vanzelfsprekend  leunt Zwart weer zwaar op zijn buitenlandse collega’s en B. toont feilloos aan wáár er en van wie er
invloeden, ‘citaten’ te vinden zijn en waar er sprake is van regelrechte diefstal.. Ik som hier alleen maar wat namen van
deze lieden op, want ik word wat moe van alle valse suggesties van B.: Rodchenko (daar hebben we ‘m weer!),
Peterhans, Hans Finsler, Man Ray, Moholy-Nagy, Albert Renger-Patzsch, Edward Weston..

het boek van ptt, j.zelf en de post

Als Piet Zwart voor het staatsbedrijf PTT werkt zet hij onverdroten zijn perfide handwerk voort. In het fantastische Het boek
van PTT
waarin twee poppetjes , J.Zelf  en De Post, figureren die wel
‘nagenoeg letterlijk’ zijn ‘overgenomen’ van de Rus
Rodchenko en van diens vrouw Varvara Stepanova  (pag.237), die ook poppetjes uit papier knutselden.. Brentjens is om  
misselijk van te worden  (pag.238) als ze suggereert dat een deel van de tekeningen, het
ongewoon zoetsappige
aandeel zijn van Zwart’s assistent Dick Elffers.. Brentjens is een knapperd dat ze de tekenstijlen van Zwart en Elffers in
dit boekje uit elkaar kan houden! .. zij heeft kennelijk een scherp en deskundig oog voor dat soort details.
. ze heeft  op de
lagere school zelf ook prachtige tekeningen gemaakt!
Elffers is, dit even terzijde, ook al ten slachtoffer gevallen aan
surrealistische invloeden.. Dit zinnetje en deze conclusie heeft Brentjens, laat ik vriendelijk blijven, 'geleend' (‘gejàt!', foéi
toch, Brentjens!) van Paul Hefting, uit zijn 'Een commentaar', dat hij schreef ter gelegenheid van de facsimile-uitgave van
Het boek van PTT,1987.. of is B. inmiddels ook al deskundig op het gebied van het werk van Elffers?
Had ze wel 'ns
eerder van de man gehoord?
 Het is aardig om hier Dick Elffers zelf te citeren over zijn aandeel in het boekje: ‘Ik heb
misschien wel eens een wolkje ingetekend ofzo’(1). Het boekje nòch de tekeningetjes zijn waar dan ook ‘zoetsappig’..
hoe kwaadaardig kun je zijn?
Brentjens brengt plotseling ook architect S.van Ravensteyn ter sprake waarvan
merkwaardigerwijze op dezelfde pagina bij Paul Hefting een griezelige interieurfoto wordt getoond..

Het belang van het  geestige,sprankelende, vernieuwende, kleurrijke en originele boekje dat internationale faam heeft
verworven is slechts voor Nederlandse begrippen een unicum (pag.239), omdat hiér nog bijna niemand in de gaten
heeft dat Zwart op rooftocht is geweest in de avant-gardistische Russische kunst (pag.238)..Nederlanders zijn natuurlijk
in hun bekrompen provincialisme nog niet zo ver dat ze van de revolutionaire ontwikkelingen van de kunst in
communistisch Rusland op de hoogte zijn. Gelukkig beschikken  wij  dezer dagen over de goed geïnformeerde, nimmer
zoetsappige scribente Brentjens, zodat zij Zwart’s bedrog op zure, frikkerige toon uit de doeken kan doen..
Gelukkig meldt Brentjens dat  Jos de Gruyter in het Vaderland iets lovends over het boekje meldt, net als Tschichold, die
schrijft dat het Boek van PTT hem ’eine grosze Freude bereitet hat’..(pag.239).
De schrijfster vindt toch nog wat verbaal azijn bij Zwart’s assistent Dick Elffers, die zich opwerpt als scherpzinnig criticus
en zich afvraagt ‘Waar is het wit van het papier waarop het gedrukt is’ (pag.241)? Elffers was een aardige, bekwame en
begaafde man, maar van wereldschokkende typografische vernieuwingen of andere verdiensten kun je hem niet
beschuldigen, ook al heeft hij p
rachtige, geschilderde affiches gemaakt voor het Holland Festival. Maar hij is nog  jong
en wil zich graag onderscheiden door critiek (pag.241).. dat heeft hij dus nú met de overambitieuze, piepjonge Brentjens
gemeen.
De lezer van de monografie kan zichzelf nauwelijks een oordeel vormen over de kwaliteiten van het boekje, want er
worden zegge en schrijve maar twee (!) illustraties in B.’s boek geplaatst (ill.s 322 en 324).. nogal armoedig, terwijl er
verder in het boek zeer veel overbodigs wèl wordt getoond. Hetzelfde geldt overigens ook voor de schaarse illustraties
die het deel over de catalogus van de NKF begeleiden. Wat B. een ‘ontwerp voor een pagina ‘noemt (ill.323) is
overduidelijk slechts een schets voor een reclamebiljet.

Over Zwart’s postzegels:

Merkwaardig dat Brentjens het niet nodig vindt om één van de markantste postzegelontwerpen van Zwart te tonen:
ergens in de archiefkrochten van het Gemeentemuseum sluimert een ontwerptekening waarin Piet Zwart  uitsluitend
typografische middelen gebruikt en niet één illustratief element..Waarschijnlijk was het ontwerp inderdaad te
revolutionair, zelfs voor de kwaliteitsgevoelige en vooruitstrevende PTT dier dagen, maar in ieder geval voor Otto van
Tussenbroek die ze opvoert om wat reactionaire kritiek te kunnen citeren; hij vindt Piet Zwart’s postzegels ze ‘een rariteit’,
te modieus- revolutionair’ en schrijft gechoqueerd en cursief
‘En dat zijn dan.. zegels voor het Koninkrijk der
Nederlanden!’
(pag.234),  Ook voert zij Albert Charles Auguste Plasschaert ten tonele (óók niet bepaald een man die je
van progressieve denkbeelden kunt beschuldigen, maar wiens commentaar Brentjens goed in haar kwaadaardige
kraam te pas komt), die vindt dat de opdracht van de PTT aan Zwart met één gulden teveel betaald is.(pag.234). Verder
oreert hij deftig en getergd kakelend, als een soort markies De Canteclaer avant la lettre:
‘In alle gevallen zijn deze
postzegels (en niet alleen de postzegels van de heer Zwart) een terging voor het aesthetisch geduld of voor het geduld
van de aestheticus’
. (pag.234). Kunsthistoricus Jos de Gruyter is zeer deskundig als hij over de Haagsche
Schoolschilders schrijft (of over Het boek van PTT, waarover hij himmelhoch jauchzend is) maar als criticaster van Piet Zwart’s postzegels acht ik hem niet hoog.. Brentjens natuurlijk wel. Hetzelfde geldt voor de brave Hammacher.
Gelukkig is er in het buitenland wèl waardering voor Zwart’s postzegels, o.a. van Tschichold, die het de eerste
‘zeitgemäszen Briefmarken’ vindt.

Jasses, gevoel voor humor heeft Brentjens óók al niet, vooral wanneer het Piet Zwart betreft, als ze hem in een ballorige
(sic) bui opvoert met het pakket van eisen waaraan een goede postzegel z.i. moet voldoen:
‘Het eenige belang is dat de lijm van goede kwaliteit is, niet kwalijk maar ook niet te lekker smaakt; dat de verf
‘spuugwatervast’ is (‘lichtecht’ is reeds een overdreven eisch) en het ‘ontwerp’ moet zoo weinig mogelijk de functie
belemmeren die de postzegel heeft: een bon te zijn op het contact met andere levens omtrent het tijdstip van
verzending’
 
Of is dat soms niét geestig, wanneer je belaagd wordt door een leger conservatieve critici? Het had allemaal nog veel
erger gekund als hij zich strikt had gehouden aan zijn opvatting dat een postzegel niets anders is dan ‘een kwitantie, een
klein waardepapiertje’ (vriendelijke mededeling van Karst L. Zwart), dan had zelfs de kop van Wilhelmina er niet
opgestaan.






Ooit werd er in Wassenaar een brief bezorgd in een enveloppe waar slechts een P, gevolgd door een zwart blokje
op was getekend en die verder alleen met ‘Holland’ was geadresseerd.. het monogram van Piet Zwart genoot dus zelfs
bij de eenvoudige massa der postboden grote bekendheid, terwijl overigens het grote publiek geen weet had van het
bestaan van de man (pag.294).
Kwaadaardig misgunt Yvonne Brentjens Piet Zwart zelfs de originaliteit van dit eenvoudige monogram. Hoewel Piet
Zwart  ‘nonchalant’ (en dus leugenachtig) beweert dat het monogram ´gewoon een toevallige vondst´is - iets wat iedere
grafisch ontwerper prompt herkent, zo´n gelukkig toeval – moet het volgens B. als een verwijzing naar het 'internationale
constructivisme worden opgevat' (pag.143)..pffff!, we hebben het over een simpel vierkant! Het zou bovendien als een
soort ultiem huldebetoon aan de patenthouder van de rode landkaartstip en het  énige èchte vierkant, El Lissitzky,
moeten worden opgevat.. Lees weer de insinuatie in de woorden
‘bewust of niet’ ! Niets is B. kennelijk te gek, waar haalt
ze haar malicieuze kletskoek vandaan..!? Verwijst ze nog steeds naar d
ie onzalige vierkanten van Lissitzky in zijn Van
twee kwadraten? Ze haalt er zelfs Van Doesburg nog ‘ns voor van stal, en een wit vierkant vindt ze ook nog ergens
rondslingeren, terwijl Van Doesburg en Zwart toch nauwelijks dikke vrienden waren!












haags gemeentemuseum

Je vraagt je bij dit alles af waarom het Haags Gemeentemuseum Brentjens in godsnaam de opdracht tot het schrijven
van de monografie heeft gegeven, terwijl het Hoofd Collecties, Prof. Dr. Titus Eliëns, van dat instituut op de hoogte was
van haar gloeiende hekel aan Zwart en diens werk èn van het feit dat zij geen greintje verstand heeft van typografie en er
ook geen affiniteit mee heeft. Dat is vragen om moeilijkheden, vooral als er kennelijk verder geen enkel redactioneel
toezicht wordt uitgeoefend op haar schrijverij. De kunsthistoricus John van der Ree, met enorme, gespecialiseerde
kennis op het gebied van de avant-garde typografie, vindt zelfs fouten in het notenapparaat van haar boek.. dat is Eliëns
kennelijk ontgaan bij zijn
zorgvuldige lezing..  Het zou aardig en waarschijnlijk onthullend zijn om de commentaren over
deze gang van zaken
te beluisteren of te lezen  van Kees Broos en Flip Bool, beiden voormalige conservators van het
Haags Gemeentemuseum en grote kenners van de avant-garde typografie en fotografie. Het Hoofd Collecties van het
museum, Prof. Dr. Titus Eliëns, zelf ook niet zo
heel deskundig op het gebied van typografie, heeft kennelijk blindelings
vertrouwd op de reputatie van zijn protegé en gelauwerde scribente. Dat is ronduit onverstandig, want
Brentjens’
schrijverij brengt immers ook de reputatie en kwaliteit van het Gemeentemuseum in discrediet: hoe kwam dit
ooit
eerbiedwaardige instituut er destijds immers op om het gehele oeuvre van deze non-valeur en plagiator aan te
kopen?
Eens, in een inmiddels bijna grijs verleden, had het Gemeentemuseum conservators die volledig op de hoogte waren
van de ins and outs van de avant-gardistische typografie en fotografie, maar die tijden van weelde liggen inmiddels ver
achter ons, zulke specialisten ontbreken tegenwoordig in de heilige hallen
waarin 'wonderkamers' worden ingericht om
de schooljeugd te vermaken
. Brentjens heeft zich - bewust, volgens haar eigen zeggen -  gedistantieerd van deze
kunsthistorische wijsneuzen om niet door hen te worden beïnvloed bij het formuleren van een nieuwe visie op het werk
van Zwart, terwijl ze klaar stonden om haar op alle mogelijke manieren van dienst te zijn met hun kennis. Tja, maar het is
natuurlijk go
éd om zo’n nieuwe, kritische en onbevooroordeelde zienswijze totaal ongehinderd door wat voor kennis dan
ook te ontwikkelen. Dat je dat in een jaar tijds moet doen(!) laat sporen van  haast en slordigheid en grove fouten in het
boek achter..
Piet Zwart
en El Lissitzky's
rode landkaartstip
door karst l. zwart - grafisch vormgever
stormloop op zwart's voetstuk
gebrek aan creativiteit!?
kwaadaardige citaten
brentjens' diepgewortelde afschuw
entartet?
riooljournalistiek
zwart's reis naar china
jokkebrok
Rechts: El Lissitzky, Pagina uit Van twee kwadraten (1922). Het kan
de aandachtige kijker nauwelijks ontgaan dat het zwarte, door
Lissitzky links in de bovenhoek geplaatste zwarte vierkant vrijwel
identiek is
met het zwarte vierkant in Piet Zwart’s monogram!
naar pagina 1
lees verder